Somregel
Als gebeurtenis $G$ en $H$ geen enkele uitkomst gemeenschappelijk hebben dan geldt:
$P(G\,\,of\,\,H) = P(G) + P(H)$
Voorbeeld
Bij een loterij zijn 40 loten verkocht. Er zijn 3 eerste prijzen en 7 tweede prijzen. Je koopt 3 loten.
-
Bereken de kans op alleen een eerste prijs of alleen een tweede prijs.
Antwoord
P(1e of 2e prijs)=P(1e prijs)+P(2e prijs)=
$
\frac{{\left( {\begin{array}{*{20}c}
3\\
1\\
\end{array}} \right) \cdot \left( {\begin{array}{*{20}c}
{30}\\
2\\
\end{array}} \right)}}{{\left( {\begin{array}{*{20}c}
{40}\\
3\\
\end{array}} \right)}} + \frac{{\left( {\begin{array}{*{20}c}
7\\
1\\
\end{array}} \right) \cdot \left( {\begin{array}{*{20}c}
{30}\\
2\\
\end{array}} \right)}}{{\left( {\begin{array}{*{20}c}
{40}\\
3\\
\end{array}} \right)}}\approx 0,153
$
|
Complementregel
Als er in de omschrijving van een gebeurtenis 'minstens', 'hoogstens', 'meer dan', 'minder dan' of 'niet' voorkomt dan kan de complementregel je rekenwerk besparen.
$P(G)=1-P(niet\,\,G)$
Voorbeeld
Je gooit met 10 munten. Wat is de kans op minstens 2 kop?
Antwoord
P(minstens 2 kop)=1-P(0 kop)-P(1 kop)
P(minstens 2 kop)=$
1 - \left( {\frac{1}{2}} \right)^{10}-10\cdot \left( {\frac{1}{2}} \right)^{10} \approx 0,989
$
|