Bij 2+3·4 zal je hebben gezien dat de GR de voorrangsregels goed toepast. Vermenigvuldigen en delen gaan immers voor optellen en aftrekken, dus 2+3·4=2+12=14
Bij 10-5+6 zul je zien dat de GR de voorrangsregels ook goed toepast. Optellen en aftrekken doe je immers op de volgorde waarop ze staan, dus 10-5+6=5+6=11
De eerste keer dat je -4--6 probeert uit te rekenen op je GR zul je zien dat, in tegenstelling tot wat je misschien gewend bent, de GR twee verschillende mintekens kent. Het (-)-teken dat je gebruikt om het teken van een getal weer te geven en het minteken van aftrekken. Op je GR zal dit 'eenvoudige sommetje' dus zo uit moeten rekenen:
Ook hier gaat het goed! Vermenigvuldigen en delen doe je ook op de volgorde waarop ze staan. 12:4×-2=3×-2=-6
Opgave 2
Let goed op het verschil tussen -32 en (-3)2. Vooral bij 't invullen van bijvoorbeeld een functievoorschrift:
Invullen van x=-2 in x2-2x+2 geeft 10... Invullen van x=-2 in -x2-2x+2 geeft 2... Toch?