Er is een groot verschil tussen $-3^{2}$ en $(-3)^{2}$:
$-3^{2}$ is het getal $3$ in het kwadraat met een min ervoor. Dat is dan $-9$.
$(-3)^{2}$ is het getal $-3$ in het kwadraat en dat is $9$.
Als je $(-2)^{3}$ uitrekent dan komt daar $-8$ uit en als je $(-2)^{4}$ uitrekent dan komt daar $16$ uit. Als je de macht van een negatief getal uitrekent dan hangt het 'teken' af of de exponent 'even' of 'oneven' is.
$
\left({ - 2} \right)^3=-8
$
$
\left({-2}\right)^4=16
$
$
\left({-2} \right)^5=-32
$
...
Je kunt ook de macht van producten uitrekenen.
$
\left({-2ab}\right)^2=4a^2b^2
$
$
\left({3a^2b}\right)^3=27a^6b^3
$
$
\left({-ab^2c^3}\right)^5=-a^5b^{10}c^{15}
$
Herleiden
Daarmee kun je al heel veel uitdrukkingen herleiden. Hieronder zie je daar een aantal voorbeelden van. Controleer de antwoorden en ga na welke regels je daarvoor gebruikt: