De docent beschikt over voldoende instrumentele vaardigheden (lees: knoppenvaardigheid) om ICT in het onderwijs te kunnen inzetten (in lessituaties én in de onderwijsorganisatie).
De docent toont aan dat hij/zij:
over algemene kennis van ICT beschikt en de vaardigheden ten aanzien van bestandsbeheer beheerst;
diverse hardware (beamer, digitaal schoolbord, digitale foto/videocamera) kan bedienen en aansluiten op de computer;
kan omgaan met een tekstverwerker;
kan werken met een spreadsheetprogramma;
kan werken met presentatiesoftware;
zijn weg kan vinden op het web (internet) en kan omgaan met digitale communicatiemiddelen (bijvoorbeeld mail en web 2.0 toepassingen als Wiki, weblog, Googledocs);
foto’s, video’s en audio digitaal kan maken en bewerken;
kan werken met de elektronische leeromgeving, (leerling gerelateerde) administratieve systemen, (educatieve) software, portfoliosoftware, toetsservicesystemen;
kan werken met een arrangeertool voor digitaal leermateriaal.