Lineaire ongelijkheden

Het oplossen van lineaire ongelijkheden lijkt veel op het oplossen van lineaire vergelijkingen. Er is echter een belangrijk verschil:

  • als je vermenigvuldigt met of deelt door een negatief getal dan klapt het teken om

Voorbeeld

  • $5x+3\gt9x-15$
    $5x\gt9x-18$
    $-3x\gt-18$
    $x\lt6$

Intervallen

Een aaneengesloten stuk van de getallenlijn heet een interval.

Voor het interval $x$ ligt tussen -1 en 4 gebruik je:

  • $-1\lt x\lt 4$

Als een getal $x$ tot één van twee intervallen behoort dan schrijf je bijvoorbeeld:

  • $x\lt 3$ of $x\gt9$

Ongelijkheden en grafieken

Snijden de grafieken van de functies $f$ en $g$ elkaar in de punten $P(1,6)$ en $Q(6,8)$ dan zijn $x=1$ en $x=6$ de oplossingen van de vergelijking $f(x)=g(x)$.

Om de ongelijkheid $f(x)>g(x)$ op te lossen vraag je je af voor welke $x$ de grafiek van $f$ boven die van $g$ ligt. Dat zijn dan alle getallen tussen 1 en 6.

  • Dus $f(x)>g(x)$ heeft als oplossing $1\lt x\lt 6$
  • $f(x)\lt g(x)$ heeft als oplossing $x\lt1$ of $x\gt6$

Aanpak

Het oplossen van een tweedegraadsongelijkheid:

  1. Bepaal de snijpunten van $f$ en $g$.
  2. Kijk waar de grafiek van $f$ onder die van $g$ ligt.
  3. Schrijf het antwoord op.
q11581img1.gif