De hoek tussen een raaklijn aan een cirkel en een koorde van die cirkel waarvan een eindpunt het raakpunt is, is even groot als de bij die koorde behorende omtrekshoek. (stelling hoek tussen koorde en raaklijn) Voorbeeld
Twee cirkels raken elkaar in R. Een lijn door R snijdt de cirkels in A en in B. S is een willekeurig punt buiten de cirkels. SA en SB snijden de cirkels in P en Q.
Uitgewerkt
De rode hoeken zijn gelijk (koorde en raaklijn).
|