A. statistische variabelen
-
Ik kan verschillende soorten variabelen onderscheiden: kwalitatieve en kwantitatieve variabele, dicrete en continue variabelen.
-
Ik weet wat de begrippen nominaal, ordinaal, interval en ratio niveau inhouden.
-
Ik ken eigenschappen van de normale verdeling:
-
klokvormig
-
symmetrisch t.o.v. het gemiddelde.
-
gemiddelde, mediaan en modus vallen samen
-
de verdeling wordt bepaald door de verwachtingswaarde en de standaarddeviatie
-
Ik ben op de hoogte van de vuistregels bij de normale verdeling
-
68% van de gegevens wijkt op z'n hoogst één keer de standaarddeviatie af van de verwachtingswaarde
-
95% van wijkt op z'n hoogst twee keer de standaarddeviatie af van de verwachtingswaarde
-
Ik kan rekenen met betrouwbaarheidsintervallen voor de populatieproportie
(zie formuleblad)
-
Ik kan rekenen met betrouwbaarheidsintervallen voor een populatiegemiddelde
(zie formuleblad)
-
Ik kan groepen vergelijken door het kwantificeren van de verschillen met behulp van:
-
associatiematen bij een verschil bij nominale variabele
-
maximaal verschil in cumulatief percentage bij een ordinale variabele
-
effectgrootte bij een kwantitatieve variabele
-
boxplots
-
Ik kan de vuistregels op het formuleblad voor het kwantificeren van verschillen gebruiken en de resultaten interpreteren
-
Ik kan de verschillende fasen in de statistische cyclus herkennen:
-
de onderzoeksvraag
-
data verzamelen
-
data analyseren
-
conclusies trekken
-
Ik kan verschillende vragen naar aanleiding van teksten, tabellen en diagrammen omtrent statistisch onderzoek en het interpreteren van onderzoeksresultaten beantwoorden.
Algemene aanwijzingen
Website