De lijn van de doorsnede in het vlak ABT en de lijn van de doorsnede in het vlak CDT lopen evenwijdig. Dat betekent dat deze 2 lijnen evenwijdig moeten zijn aan de snijlijn van het vlak ABT en CDT.
Hetzelfde geldt voor de lijnen in de vlakken BCT en ADT. Ook deze lijnen moeten, willen ze evenwijdig zijn, evenwijdig zijn aan de snijlijn van de vlakken BCT en ADT.
Opgaven als dit los je het beste op met 'redeneren'. Bij dit voorbeeld moet je bedenken dat als twee lijnen evenwijdig lopen dan snijden ze elkaar niet. Waar snijden ze elkaar niet? Op de snijlijn van die twee vlakken... Mooi he?
Laten we eens twee belangrijke stellingen bekijken:
Er zijn er meer, maar met deze twee stellingen kan je al heel wat constructies aanpakken.