`
Lineaire ongelijkheden
Het oplossen van lineaire ongelijkheden lijkt veel op het oplossen van lineaire vergelijkingen. Er is echter een belangrijk verschil:
Voorbeeld
Intervallen
Een aaneengesloten stuk van de getallenlijn heet een interval.
Voor het interval $x$ ligt tussen -1 en 4 gebruik je:
Als een getal $x$ tot één van twee intervallen behoort dan schrijf je bijvoorbeeld:
Ongelijkheden en grafieken
Snijden de grafieken van de functies $f$ en $g$ elkaar in de punten $P(1,6)$ en $Q(6,8)$ dan zijn $x=1$ en $x=6$ de oplossingen van de vergelijking $f(x)=g(x)$.
Om de ongelijkheid $f(x)>g(x)$ op te lossen vraag je je af voor welke $x$ de grafiek van $f$ boven die van $g$ ligt. Dat zijn dan alle getallen tussen 1 en 6.
Aanpak
Het oplossen van een tweedegraadsongelijkheid: