`
Ongelijkheden oplossen
De reparatiebedrijven I en II hanteren de volgende tarieven:
$B_I=25t+82$
$B_{II}=30t+55$
Hierin is $B$ het bedrag in euro's en $t$ de reparatietijd in uren.
Uitwerking
Voor welke $t$ is bedrijf I goedkoper?
Oftewel: Voor welke $t$ geldt: $25t+82<30t+55$.
Gebruik je GR:
Antwoord
Vergelijkingen algebraisch oplossen
Algebraische oplossen betekent dat je al schrijvend stap voor stap naar de oplossing toewerkt:
Voorbeeld 1
$25x+82=15x+110$
$10x+82=110$
$10x=28$
$x=2,8$
Voorbeeld 2
$3(x+2)=9-x$Voorbeeld 3
$\frac{1}{2}x+\frac{2}{3}=\frac{3}{4}x-1$
$6x+8=9x-12$
$-3x=-20$
$x=6\frac{2}{3}$
Voorbeeld 4
$3-(a+\frac{1}{5})=2,8$
$a+\frac{1}{5}=0,2$
$a=0$
Vergelijkingen opstellen
Neem 's aan je hebt 70 munten. Dat zijn munten van 1 euro en munten van 2 euro. De totale waarde is 110 euro.
Uitwerking
Neem $x$ is het aantal ééneuromunten en $y$ is het aantal twee-euromunten. Dan geldt:
$x+y=70$ en $x+2y=110$
Neem nu (bijvoorbeeld) $y=70-x$ en vul dat in de tweede vergelijking in. Je krijgt dan:
$x+2(70-x)=110$
$x+140-2x=110$
$-x=-30$
$x=30$
Je hebt dan 30 ééneuromunten en 40 twee-euromunten.
Opdracht 1
Bij bedrijf A betaal je voor schoonmaakwerkzaamheden een vast bedrag van 400 euro en 21 euro per uur dat er gewerkt wordt.
Bij bedrijf B betaal je voor dezelfde werkzaamheden een vast bedrag van 100 euro, maar dan 42 euro per uur dat er gewerkt moet worden.
Neem $B$ voor het bedrag dat je betaalt en $t$ voor het aantal uren dat er gewerkt en stel vergelijkingen op.
Opdracht 2
Los algebraisch op. Rond zo nodig af op één decimaal. (A44)
$
\begin{array}{l}
a.\,\,\,3x - 7 = - \frac{1}{2}x + 3\frac{1}{2} \\
b.\,\,\,x(x + 2) = x^2 + 16 \\
c.\,\,\,(x + 3)(x - 1) = x(x + 8) - 20 \\
d.\,\,\,\frac{5}{3}(3x - 4) - \frac{1}{3} = 2x + 11 \\
e.\,\,\,125 + 37,5x = 5x + 14,2 \\
f.\,\,\,(x + 2)^2 = 20 - x + x^2 \\
\end{array}
$
Opdracht 3
De queteletindex is een index die de verhouding tussen lengte en gewicht bij een persoon weergeeft. De index wordt veel gebruikt om een indicatie te krijgen of er sprake is van overgewicht of ondergewicht.
$
\eqalign{Q_{index} = \frac{m}{{h^2 }}}
$
Met m: massa in kg en h:lengte in meter.
Bij een normaal gewicht ligt de $Q_{index}$ tussen de $15$ en $20$. Joanneke is 1,73 meter lang.
Opdracht 4
Het leger van koning Willem I bestaat uit ridders te paard en strijders te voet. Er zijn 100 man en 320 benen.
Opdracht 1 uitwerking
Stel eerst formules op:
$B_A=400+21t$
$B_B=100+42t$
Dit geeft: $400+21t>100+42t$
Met je GR:
Bij klussen van 14 uur en minder is bedrijf A duurder.
Opdracht 2 uitwerking
a.
$
\begin{array}{l}
3x - 7 = - \frac{1}{2}x + 3\frac{1}{2} \\
6x - 14 = - x + 7 \\
7x = 21 \\
x = 3 \\
\end{array}
$
b.
$
\begin{array}{l}
x(x + 2) = x^2 + 16 \\
x^2 + 2x = x^2 + 16 \\
2x = 16 \\
x = 8 \\
\end{array}
$
c.
$
\begin{array}{l}
(x + 3)(x - 1) = x(x + 8) - 20 \\
x^2 + 2x - 3 = x^2 + 8x - 20 \\
2x - 3 = 8x - 20 \\
- 6x = - 17 \\
x = 2\frac{5}{6} \\
\end{array}
$
d.
$
\begin{array}{l}
\frac{5}{3}(3x - 4) - \frac{1}{3} = 2x + 11 \\
5(3x - 4) - 1 = 6x + 33 \\
15x - 20 - 1 = 6x + 33 \\
15x - 21 = 6x + 33 \\
9x = 54 \\
x = 6 \\
\end{array}
$
e.
$
\begin{array}{l}
125 + 37,5x = 5x + 14,2 \\
32,5x = 139,2 \\
x = 4,3 \\
\end{array}
$
f.
$
\begin{array}{l}
(x + 2)^2 = 20 - x + x^2 \\
x^2 + 4x + 4 = 20 - x + x^2 \\
4x + 4 = 20 - x \\
5x = 16 \\
x = 3\frac{1}{5} \\
\end{array}
$
Opdracht 3 uitwerking
Met $h=1,73$ moet gelden:
$15\lt\frac{m}{1,73^2}\lt20$
Uitwerken geeft:
$44,9\lt m \lt 59,9$
Opdracht 4 uitwerking
Neem $x$ voor de ridders te paard en $y$ voor de strijders te voet. Er zijn twee vergelijkingen:
$x+y=100$
$6x+2y=320$
Neem $y=100-x$ en vul dat in de tweede vergelijking in:
$6x+2(100-x)=320$
$6x+200-2x=320$
$4x=120$
$x=30$
Er zijn 30 ridders te paard en 70 strijders te voet.