-
Ik ken verschillende manieren om statistisch materiaal weer te geven in diagrammen, zoals staafdiagram, lijndiagram, cirkeldiagram en beeddiagram.
-
Om misverstanden te voorkomen weet ik waar ik op moet letten bij diagrammen, zoals opschrift, informatie bij de assen, legenda en scheurlijntjes.
-
Ik weet hoe je bij gegevens de centrummaten kan bepalen: het rekenkundig gemiddelde, de mediaan en de modus.
-
Ik weet wat een frequentietabel is. Ik weet wat relatieve frequenties zijn en ik weet wat een cumulatieve frequentie is.
-
Ik weet wat een histogram, een frequentiepolygoon en een somfrequentiepolygoon is.
-
Ik ken de verschillende manieren om een klassenindeling weet te geven. Ik ben bekend met de begrippen klassemidden, linker- en rechterklassegrens en ik weet wanneer ik het klassemidden moet gebruiken en wanneer ik de rechter klassegrens moet gebruiken.
-
Ik kan variabelen indelen op kwalitief en kwantitatief. Ik kan kwatitatieve variabelen indelen op discreet en continu.
-
Ik ben op de hoogte van de voor- en nadelen van de verschillende centrummaten bij verschillende soorten variabelen.
-
Ik kan bij een klassenindeling de centrummaten bepalen.
-
Ik kan bij een tabel met gegevens een boxplot tekenen. Ik kan de verschillende gegevens uit een boxplot halen: minimum, q1, mediaan, q3 en maxium.
-
Ik ken de spreidingsmaten spreidingsbreedte, kwartielafstand en standaardafwijking. Ik kan de genoemde spreidingsmaten bepalen bij een rij losse getallen maar ook bij een frequentieverdeling. Ik weet wat spreiding is.
-
Ik weet hoe je bij een frequentiepolygoon met cumulatieve frequenties een boxplot kunt tekenen. Ik weet dat je daarmee dus ook q1, de mediaan en q3 kunt bepalen.
-
Ik weet wat een steekproef is en aan welke eisen een goede steekproef moet voldoen:
-
Een steekproef moet voldoende groot zijn
-
De steekproef is aselect
-
Ik weet dat een steekproef representatief is als zij een juiste afspiegeling is van de gehele populatie.
-
Ik ken de begrippen en de notatie voor populatie- en steekproefproportie. Ik realiseer me dat een bij een representatieve steekproef $\widehat p$ ongeveer gelijk zal zijn aan $p$.
-
Ik weet wat een spreidingsdiagram is, een puntenwolk en ik ken het begrip correlatie in de betekenis van samenhang.
-
Ik kan de verschillende meetniveus, nominaal, ordinaal, interval en rationiveau herkennen en ik begrijp dat het meetniveau bepalend is wat je met je gegevens wel en niet kunt doen.
Algemene aanwijzingen
-
Denk bij het berekenen en het tekenen van histogrammen en (som-)frequentiepolygonen aan het klassemidden en de rechter klassegrens. Dat heeft alles te maken met de manier waarop is afgerond.
Samenvatting
|