Goed formuleren is erg moeilijk. Bij vraagstukken en toetsen is het wel belangrijk dat duidelijk is wat er precies gevraagd wordt. Soms kom je in leerboeken en toetsen 'foute' vragen tegen. Op deze pagina verzamel ik daar voorbeelden van.
Voorbeeld 1Een tentamen bestaat uit twintig 4-keuzevragen. Wat is de kans dat je meer dan de helft van de vragen goed beantwoordt als je onvoorbereid het tentamen maakt.Voorbeeld 2Op een boekenplank staat 32 boeken. Hoeveel verschillende mogelijkheden zijn er?Voorbeeld 3In een vaas zitten 12 blauwe balletjes en 24 rode balletjes. Je pakt er 3 balletjes uit. Hoeveel verschillende mogelijkheden zijn er om 3 balletjes uit de vaas te halen?Voorbeeld 4Hiernaast staat een roosterdiagram. Hoeveel verschillende routes zijn er van A naar B?Voorbeeld 5Ik gooi met twee dobbelstenen. Bereken op 3 decimalen de kans om 5 te gooien.Voorbeeld 6Ik maak een toets van 20 vierkeuzevragen. Ik weet op 10 vragen het antwoord, maar moet bij de andere vragen gokken. Wat is de kans op een voldoende?Voorbeeld 7Van de gebeurtenissen A en B is bekend dat P(A)=0,5 en P(B)=0,8 en P(A en B)=0,4. Kan je met deze gegevens bepalen of de gebeurtenissen A en B onafhankelijk zijn?
|