`
Hieronder zie je een overzichtje van de mogelijkheden:
In het boekje 'Erbij blijven, begeleiden, motiveren en adviseren in de wiskundeles' (Amsterdam, 1990) beschrijven M.Meeder en F.Meester het volgende experiment:
Aan 649 meisjes en 563 jongens is meteen na het maken van een wiskundeproefwerk gevraagd welk cijfer ze gehaald denken te hebben. Daarna is het proefwerk nagekeken en is bereken hoeveel elke leerling er met zijn of haar voorspelling naast zat. Deze inschattingsfouten staan in de tabel hieronder. Een score tussen -4 en -3 betekent dat het cijfer in werkelijkheid 3 of 4 punten lager was dan de betreffende leerling direct na afloop van het proefwerk gedacht had.
Werkelijk - geschat cijfer
Meisjes (%)
Jongens (%)
-4-<-3
0,6
0,9
-3®-2
3,4
3,4
-2-<-1
7,3
9,2
-1-<0
14,0
17,5
0-<1
24,3
31,2
1-<2
22,4
19,7
2-<3
18,2
12,5
3-<4
7,5
4,3
4-<5
2,0
0,7
5-<6
0,2
0,5
De vraag is of meisjes en jongens hun prestaties even (ir)reëel inschatten.